Mr. Motley

“n iedere splinter zie ik een beeld”
door Alex de Vries
artikel online lezen

English translation

‘In iedere splinter zie ik een beeld’ – op atelierbezoek bij Wim Vonk

Aan vuur gaat een vonk vooraf. Wim Vonk (Amsterdam, 1950) is een wakkere vlam die zijn kunst brandend houdt. Als zoon van een opperman/stukadoor uit de Amsterdamse Spaarndammerbuurt weet hij hoe je met ongebluste kalk om moet gaan, hoe je er verontreinigingen mee kunt verwijderen en hoe je er een bruikbaar bouwmateriaal van kunt maken. In dat opzicht is niets veilig voor Wim Vonk. Alles is van zijn gading en hij geeft het beeldend betekenis. Zijn kunst is een tondeldoos. Door dingen samen te voegen blaast hij ze leven in.

Wim Vonk sprokkelt in zijn leven van alles bij elkaar en wat hij vindt verbindt hij dusdanig met elkaar dat een onverwacht verband ontstaat dat de dingen onderling ten opzichte van elkaar een nieuwe functie geeft. In zijn werkplaats in een loods bij een boerderij in de polder bij Abcoude heeft hij een vracht aan vreemde voorwerpen verzameld die hoog opgetast tot aan de zoldering reiken. De door hem gekoesterde materialen vormen een Merzbau-achtige constructie die elk moment in elkaar kan storten, maar die vooralsnog een beeldende opvatting schragen die een allesomvattende praktijk overeind houdt.

Als het kunstenaarschap van Wim Vonk iets niet is dan is het wel theorie. Hoewel hij eindeloos over zijn werk kan vertellen is in feite niets van tevoren bedacht, maar altijd ter plekke aangetroffen en gemaakt. Zijn werkplaats is dan ook eerder een garage dan een studio, eerder een opslagruimte dan een studeerkamer. Wim Vonk is een kunstenaar die iets maakt, zonder het te bedenken. Het is niet denkbeeldig, maar – hoe onwerkelijk ook – tastbaar en bruikbaar in een doelmatigheid.

Als ik hem in Abcoude bezoek is het eerste wat opvalt in de grote loods een bak die in het midden van de ruimte steeds een druppel uit een lek in het bovenlicht in het dak opvangt op deze regenachtige dag. De opeenvolgende druppels die van grote hoogte neervallen klinken in hun regelmaat als een metronoom die door John Cage is neergezet om de tijd als een ritme op te vatten.

Wim Vonk was 16 toen hij de driejarige ULO afrondde en niet wist wat hij moest doen. Hij werkte een week in een suikerfabriek en wist toen zeker dat hij geen fabrieksarbeider kon zijn. ‘Wat gaan we doen?’, vroeg zijn vader. ‘Ik wil wel naar een tekenschool,’ zei Wim. Hij meldde zich aan bij de Gerrit Rietveld Academie maar was te laat om toegelaten te worden tot de dagopleiding, dus ging hij naar de avondopleiding. Daar was hij veruit de jongste, want zijn jaargenoten waren oudere studenten die veelal overdag werkten en probeerden via de avondopleiding alsnog kunstenaar te worden.

‘Op mijn tiende was ons gezin naar Australië geëmigreerd waar we ons in een opvanglocatie moesten zien te redden. Er was weinig voor ons beschikbaar en daar ben ik een beetje ontspoord geraakt. We woonden in golfplaten behuizing en we aten uit een gaarkeuken. Er was wel een schooltje maar daar golden nog de Engelse lijfstraffen en daarom ging ik er al snel niet meer heen en zwierf ik wat rond. Het Australië-avontuur mislukte en na twee jaar keerden we terug naar Nederland en gingen we in Osdorp wonen. Ik was twaalf jaar en had op school een grote achterstand. Het enige wat ik had was mijn tekentalent. Mijn ouders gingen nooit naar het museum, maar ik ging zelf naar het Stedelijk om daar schilderijen van Van Gogh na te tekenen. In de zesde klas van de lagere school gingen we naar het Rijksmuseum en naar het Concertgebouw en de Stadsschouwburg waar ik de Gijsbrecht van Aemstel van Vondel zag. Daar heb ik een tekening van gemaakt. Je zou kunnen zeggen dat ik van nature kunstenaar ben. Ook heb ik altijd dingen verzameld. Dat begon op mijn zevende toen ik ijslollystokjes bewaarde en op kleur sorteerde, met een eindeloos geduld. Ik raap dingen op van straat en maak er een eigen wereld van.

Ik leerde door te tekenen, door te visualiseren wat ik bedenk. Ik heb dus altijd veel getekend, maar eenmaal op de Rietveld Academie begreep ik als vrijwel ongeschoolde jongen van zestien de taal van de kunstacademie niet, maar het was wel de eerste school waar ik met plezier naartoe ging en waar ik mezelf terugvond. Wat dat betreft trok ik op met jaargenoot Klaas Hoek. Ik weet nog dat we samen in Londen waren en in het appartement van Jan Cremer mochten logeren. Ik dacht: zo wil ik ook leven.’

Wim Vonk overkwam tijdens zijn eerste studiejaar letterlijk een geluk bij een ongeluk. Hij kwam ten val met zijn brommer en brak zijn been op twee plaatsen. Tijdens de herstelperiode las hij alles wat los en vast zat over beeldende kunst en filosofie en haalde zo zijn kennisachterstand in. In het tweede jaar kreeg hij een conflict met een van zijn docenten en via de directeur van de avondopleiding, de schrijver Jan Willem Holsbergen, vertrok hij voor een jaar naar Stockholm om te studeren aan de Kungl. Konsthögskolan – de Koninklijke Kunstacademie. Op zijn 22ste rondde hij zijn studie aan de Rietveldacademie af. In 1972 volgde hij een interne opleiding tot geluidstechnicus van de NOS in Hilversum waar zijn fascinatie voor geluid en klank is ontstaan.

‘De opleiding in Zweden gaf me de inhoudelijke verdieping die ik zo nodig had en een internationale kijk op de kunst omdat er zoveel studenten uit het buitenland kwamen. De Grafiekafdeling van de Academie was gelieerd aan het Moderna Museet waardoor ik dagelijks in aanraking kwam met het beste in de hedendaagse kunst, zoals het fantastische dubbelportret van Francis Bacon dat daar prominent op zaal hing.

Weer terug op de Rietveldacademie hield ik me vooral bezig met tekenen en grafiek, want ik was dan theoretisch misschien niet zo goed onderlegd als mijn jaargenoten, maar ik kon wel beter tekenen. Ik wilde net zo goed kunnen tekenen als Rembrandt.

Voor mijn eindexamen besloot ik alle plekken aan de Amstel die Rembrandt had getekend opnieuw als uitgangspunt te nemen voor een serie etsen, die door de topografische atlas van Amsterdam werden aangekocht. Daarmee kreeg ik meteen een zekere vorm van erkenning. Ik betrok samen met Bert Dekker en Jasper Kuijer een klein atelier in de Boomstraat in de Jordaan en begon er met een etspers een grafisch atelier. Later leerde ik handzetten van René Treumann.’

In oktober 1979 werd hem het Pakhuis De Schottenburch aangeboden aan de Kromboomsloot 18, een pakhuis uit 1636 in de Nieuwmarkbuurt die toentertijd werd vernieuwd.

Naar aanleiding van een oproep in het BK bulletin kreeg hij de opdracht van de Rijksdienst van Monumentenzorg om het verbouwingsproces in een serie etsen uit te drukken. Dat resulteerde in een tentoonstelling in Museum Fodor.

Toen is ook het kunstenaarsinitiatief De Schottenburch ontstaan met in de voorruimte een tentoonstellingsplek die openstond voor iedereen met een goed idee. Hij heeft tot 1987 kunstenaarsinitiatief Pakhuis De Schottenburch geprogrammeerd en gecoördineerd.

In de spraakmakende publicatie ‘Kunst, Krisis of keerpunt’ uit 1985, van Stichting Plaatsmaken in Arnhem, waarin de toenmalige biotoop van twintig kunstenaarsinitiatieven in Nederland werd geïnventariseerd en gepresenteerd tijdens de gelijknamige manifestatie, stelde Wim Vonk Pakhuis de Schottenburch voor als een plek waar kunstenaars vanuit hun persoonlijke vrijheid tentoonstellingen kunnen maken, waarbij het kunstenaarschap wordt gezien als een manier van leven. Dat standpunt is ook voor zijn persoonlijke beroepspraktijk altijd het uitgangspunt gebleven. Hij droeg die opvatting tientallen jaren over op nieuwe generaties kunstenaars als docent aan de avondopleiding van de Gerrit Rietveld Academie waar hij van 1981 tot 2012 in allerlei hoedanigheden heeft gewerkt.

‘Het kunstenaarschap is voor mij een levensvoorwaarde. Toen ik na de academie als assistent geluidstechnicus bij de NOS werkte, werd ik na een jaar ziek. Ik kon niet meer poepen. Pas toen ik weer begon te tekenen loste dat probleem zich op. Vanaf dat moment heb ik altijd als vrij kunstenaar gewerkt. Ik heb sindsdien alles wat ik tegenkom in mezelf opgenomen om er visueel uitdrukking aan te geven, zowel in tekeningen als in ruimtelijk werk.
Ik heb twintig jaar, samen met mijn vrouw Marja van Putten, kunstenaar Armando geassisteerd bij het voorwerk van zijn grote bronzen sculpturen, wel zeventig in totaal. Daar heb ik veel van geleerd, vooral wat betreft de overgave aan de verbeelding en de mentaliteit die je als kunstenaar moet hebben. Ik maak nergens een tekening van, maar ik maak er een tekening over. Zo maakte ik een jaar lang elke dag een zelfportret als een rituele handeling. Sinds 2018 plaats ik elke dag een portret op Facebook met de titel Todays Face.

Ik zoek in mijn werk een betekenis buiten wat het in materiële zin is. Alles wat ik vind kan een andere inhoud krijgen door er iets mee te doen. Ik sla de lipjes van bierblikjes plat om er iets sculpturaals mee te doen, ik heb twee dozen kleine spijkertjes die van mijn vader waren stuk voor stuk in kunstwerken gebruikt, steentjes die ik vind op het strand neem ik mee naar huis die eenmaal opgedroogd hun oorspronkelijkheid verliezen, zodat ik ze weer nat moet maken om ze tot leven te brengen. In elke splinter zie ik een beeld.

Alles is een begin voor kunst. Zit er een patroon in? Dingen die zijn aangetast, roestig en een beetje zielig zijn, maak ik schoon en poets ik op. In mijn woning heb ik eeuwenoude vloerdelen van duizenden spijkertjes ontdaan en met groene zeep geboend. Je zoiets eigen maken is voor mij net zo belangrijk als het maken van een tekening.’

Wim Vonk wordt in 2025 vijfenzeventig en leeft een vol leven met drie kinderen en drie kleinkinderen. Zijn magnum opus is het ‘Ontroerwoud’, een organisch groeiende installatie waarvoor het geluid van het materiaal dat hij erin verwerkt het uitgangspunt is voor de vorm die het werk aanneemt, mede afhankelijk van de ruimte waarin hij het toont en de reacties erop van medekunstenaars die er een bijdrage aan kunnen leveren. Zo heeft hij een groot deel van de Afrikaanse beelden uit de collectie van de activist Klaas de Jonge in deze installatie een plek gegeven. Met dit werk bewijst Wim Vonk zich als een eigentijdse nazaat van kunstenaars als Kurt Schwitters, Jean Tinguely en Alexander Calder, makers van allesomvattend werk, dat beweegt, geluid maakt, om je heen draait, met je meebeweegt, dat groeit en bloeit.

‘Ik zie Ontroerwoud niet als mijn levenswerk, want ik kan altijd ergens opnieuw beginnen. Ik bouw met de spullen die ik heb. Ik wil er geen te grote waarde aan hechten. Mensen vragen me wel: wat moet je met al die spullen? Het is een vorm van zelfbescherming me er niet aan te hechten. Voor mij zijn het dingen die op mijn pad komen. Ik ben wars van iedere hiërarchische indeling.’

Werk van Wim Vonk is permanent te bezichtigen bij het kunstenaarsinitiatief NOARTFASHION in Roggel (Li).

Alex de Vries

‘In every splinter I see an image’ – on a studio visit with Wim Vonk

A spark precedes fire. Wim Vonk (Amsterdam, 1950) is an awake flame that keeps his art burning. The son of a hotman from Amsterdam’s Spaarndammer neighborhood, he knows how to handle quicklime, how to remove contaminants and how to turn it into a useful building material. In that respect, nothing is safe for Wim Vonk. Everything is of his liking and he gives it visual meaning. His art is a tinderbox. By putting things together he breathes life into them.

In his life, Wim Vonk gathers everything together and connects what he finds in such a way that an unexpected connection arises that gives a new function to each other. In his workshop in a shed near a farmhouse in the polder near Abcoude, he has collected a load of strange objects that are piled high and reach up to the ceiling. The materials he cherishes form a Merzbau-like construction that could collapse at any moment, but which for the time being underpin a visual conception that upholds an all-encompassing practice.

If Wim Vonk’s artistry is anything but theory. Although he can talk endlessly about his work, in fact nothing is preconceived, but always encountered and created on the spot.His workshop is therefore more like a garage than a studio, more like a storage room than a study.Wim Vonk is an artist who makes something, without thinking it up.It is not imaginary, but – however unreal – tangible and usable in an effectiveness.

When I visit him in Abcoude, the first thing I notice in the large shed is a container in the middle of the room that keeps catching a drop from a leak in the skylight in the roof on this rainy day.The successive drops falling down from a great height sound in their regularity like a metronome set by John Cage to capture time as a rhythm.

Wim Vonk was 16 when he finished the three-year ULO and didn’t know what to do. He worked in a sugar factory for a week and then knew for sure that he could not be a factory worker.’What are we going to do?” his father asked.’I do want to go to a drawing school,’ Wim said. He applied to the Gerrit Rietveld Academy but was too late to be admitted to the day school, so he went to the evening school.There he was by far the youngest, as his yearmates were older students who mostly worked during the day and tried to become artists through the evening course after all.

‘When I was ten, our family had emigrated to Australia where we had to get by in a shelter. There was little available for us and that’s where I got a little derailed.

We lived in corrugated iron housing and we ate out of a soup kitchen.There was a small school but English corporal punishment still applied there, so I soon stopped going there and wandered around.The Australia adventure failed and after two years we returned to Holland and went to live in Osdorp. I was twelve years old and was very behind in school.The only thing I had was my talent for drawing. My parents never went to the museum, but I myself went to the Stedelijk to draw paintings by Van Gogh.In the sixth grade of elementary school we went to the Rijksmuseum and to the Concertgebouw and the Stadsschouwburg where I saw Vondel’s Gijsbrecht van Aemstel.I made a drawing of that.You could say I’m an artist by nature.Also, I have always collected things.It started at age seven when I was saving popsicle sticks and sorting them by color, with endless patience.
I pick things up off the street and turn them into my own world.

I learned by drawing, by visualizing what I think of. So I always drew a lot, but once at the Rietveld Academy, as an almost uneducated boy of sixteen, I didn’t understand the language of art school, but it was the first school I enjoyed going to and where I found myself.

In that respect, I drew up with fellow year-old Klaas Hoek.
I remember that we were in London together and were allowed to stay in Jan Cremer’s apartment.I thought: I want to live like that too.

Wim Vonk literally had a lucky accident during his first year of study.He fell over on his moped and broke his leg in two places.During his convalescence, he read everything there was to read about fine art and philosophy, thus catching up on his knowledge. In the second year he had a conflict with one of his teachers and through the director of the evening school, the writer Jan Willem Holsbergen, he left for Stockholm for a year to study at the Kungl.Konsthögskolan – the Royal Academy of Art.At 22, he completed his studies at the Rietveld Academy. In 1972 he attended an in-house training as a sound technician at the NOS in Hilversum where his fascination with sound and tone was born.

‘Training in Sweden gave me the depth of content I so needed and an international perspective on art because so many students came from abroad. The Graphics Department at the Academy was affiliated with the Moderna Museet which gave me daily exposure to the best in contemporary art, such as Francis Bacon’s fantastic double portrait that hung prominently in the hall there.
Back at the Rietveldacademie, I was mainly concerned with drawing and graphics, for I may not have been as well versed theoretically as my classmates, but I could draw better.
I wanted to be able to draw as well as Rembrandt.
For my final exams, I decided to redraw all the places along the Amstel River that Rembrandt had drawn as the starting point for a series of etchings, which were purchased by the Topographical Atlas of Amsterdam. This immediately gave me some form of recognition. Together with Bert Dekker and Jasper Kuijer, I moved into a small studio on Boomstraat in the Jordaan and started a graphic studio there with an etching press. Later I learned hand typesetting from René Treumann.’

In October 1979, he was offered the Pakhuis De Schottenburch on Kromboomsloot 18, a 1636 warehouse in the Nieuwmark neighborhood that was being renovated at the time.

In response to a call in the BK bulletin, he was commissioned by the Department of Historic Preservation to express the rebuilding process in a series of etchings. This resulted in an exhibition at Museum Fodor.
That’s also when the artist initiative De Schottenburch came into being with an exhibition space in the front room that was open to anyone with a good idea.
He programmed and coordinated artists’ initiative Pakhuis De Schottenburch until 1987.
In the high-profile 1985 publication “Kunst, Krisis of keerpunt,” by the Plaatsmaken Foundation in Arnhem, in which the then biotope of twenty artists’ initiatives in the Netherlands was inventoried and presented during the manifestation of the same name, Wim Vonk proposed Pakhuis de Schottenburch as a place where artists could make exhibitions based on their personal freedom, seeing artistry as a way of life. This viewpoint has always remained the starting point for his personal professional practice as well. He transmitted that view to new generations of artists for decades as a teacher at the evening school of the Gerrit Rietveld Academy, where he worked in a variety of capacities from 1981 to 2012.

‘Being an artist is a condition of life for me. When I worked as an assistant sound engineer at NOS after the academy, I got sick after a year. I couldn’t poop anymore.
Only when I started drawing again did that problem solve itself. From then on, I have always worked as a free artist. Since then, I have incorporated everything I encounter into myself to give it visual expression, both in drawings and in spatial work.
For twenty years, together with my wife Marja van Putten, I assisted artist Armando with the preliminary work of his large bronze sculptures, as many as seventy in total. I learned a lot from that, especially concerning the surrender to the imagination and the mentality you have to have as an artist.I don’t draw a picture of anything, but I draw a picture about it.So for a year, I made a self-portrait every day as a ritual act.Since 2018, I have been posting a portrait every day on Facebook with the title Todays Face.

I look for meaning in my work beyond what it is in a material sense. Anything I find can take on a different content by doing something with it. I smash the tabs of beer cans to do something sculptural with them, I have used two boxes of small nails that belonged to my father piece by piece in works of art, pebbles I find on the beach I take home that once dried up lose their originality so I have to wet them again to bring them to life. In every splinter I see an image.

Everything is a beginning for art. Is there a pattern to it? Things that are tarnished, rusty and a little pathetic, I clean and polish. In my home, I stripped century-old floorboards of thousands of nails and scrubbed them with green soap. Making something like that your own is as important to me as making a drawing.

Wim Vonk will be seventy-five in 2025 and lives a full life with three children and three grandchildren.His magnum opus is the “Touching Forest,” an organically growing installation for which the sound of the material he incorporates into it is the starting point for the form the work takes, depending in part on the space in which he displays it and the reactions to it from fellow artists who can contribute to it.

For example, he has given a large part of the African sculptures from the collection of the activist Klaas de Jonge a place in this installation. With this work, Wim Vonk proves himself to be a contemporary descendant of artists such as Kurt Schwitters, Jean Tinguely and Alexander Calder, creators of all-encompassing work that moves, makes sound, revolves around you, moves with you, that grows and flourishes.

‘I don’t see Ontroerwoud as my life’s work, because I can always start over somewhere.
I build with the stuff I have. I don’t want to put too much value on it. People do ask me: what do you do with all that stuff? It’s a form of self-protection not to attach myself to it. For me, they are things that come my way.
I am averse to any hierarchical classification.

Work by Wim Vonk is on permanent display at the artists’ initiative NOARTFASHION in Roggel (Li).

Alex de Vries